Nabrander 1 (dag 29): Willen en niet doen, niet willen en toch doen (Romeinen 7,17-26)

Nabrander 1 (dag 29): Willen en niet doen, niet willen en toch doen (Romeinen 7,17-26)

‘Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.’ (Romeinen 7,19 HSV)

Het is een ingewikkelde spagaat die door Paulus wordt beschreven. We willen het goede, maar we doen het niet en het kwade dat we niet willen doen we toch. Het is misschien wel een van de meest sombere passages in de Bijbel, want het beschrijft de onmacht van de mens om uit zichzelf het goede te doen, zelfs als je het zou willen. Die onmacht wordt in termen van gevangenschap beschreven (vs 23).

De complexe realiteit die Paulus beschrijft maakt dat het nodig is de zaken van je eigen hart te kunnen onderscheiden. Je kan het goede wel willen doen, maar het kwade is dichtbij (vs 21) en vermengt zich snel met het goede, ontneemt het zicht op het goede en ontneemt je de wil om het goede te doen.

Al met al vraagt het moed om zelfonderzoek te doen en consequenties te verbinden aan dit gegeven. Hoewel Paulus de strijd tussen het doen van goede en het kwade treffend beschrijft als een soort gevangenschap, toch is het geen uitzichtloos noodlot of iets dergelijks. Vanwege Jezus redt God je uit die verstikkende tegenstrijdigheid waar zonde een grote rol in speelt.

In de afgelopen periode hebben we God gevraagd wat hij belangrijk vindt voor Crossroads Rotterdam, onze community/wijkgroep en onszelf. We hebben daarbij ook gebeden om ‘onverschillig te worden voor alles wat niet Gods wil is’, zodat we meer gericht kunnen zijn op wat hij wel wil. Teksten als deze geven aan dat, ook al ben je nog zo gemotiveerd, je van nature niet zo op Gods wil gericht bent. Dat is pijnlijk, maar maakt dat het gebed om onverschillig te worden voor alles wat niet Gods wil des te noodzakelijker.

Dank God voor zijn verlossing uit het web van onmacht om het goede te doen. Dank God voor de verlossing die Jezus heeft gebracht. Vraag God om scherper zicht op zijn wil te krijgen.