‘Je moet hem Jezus noemen’ (Lucas 1,30-31)
Maria is geschrokken van wat de engel zegt, over dat God naar haar kijkt vanuit een overvloed aan goedheid en genade, en dat ze is uitgekozen. Om de schrik weg te nemen zegt Gabriël tegen haar: ‘Wees niet bang’. En dan er bovenop: ‘God heeft je zijn gunst geschonken (vs 30)’. Andere vertalingen zeggen: ‘je hebt genade gevonden bij God’ en ‘God heeft je uitgekozen voor iets moois’. Genade en Gods initiatief om haar te kiezen zijn de redenen om niet bang te zijn.
De engel spreekt namens God allemaal woorden van geruststelling en bevestiging. En hopelijk heeft het ook het gewenste effect, want wat daarna volgt is pittig en ongebruikelijk. De engel deelt namelijk mee dat ze zwanger gaat worden, van een zoon. Ook de naam die de jongen moet krijgen wordt meegedeeld.
In nog geen minuut wordt het leven van deze jonge vrouw, die over een tijdje gaat trouwen, volledig op z’n kop gezet. Dit is niet wat ze zelf had bedacht als plan voor de rest van haar leven. Dan kun je maar beter weten dat je genade hebt gevonden bij God, dat hij vol goedheid naar je kijkt. In die tijd was het een grote schande als je ongetrouwd zwanger werd, dus er zou haar wat te wachten kunnen staan aan minachting en buitensluiting en misschien wel meer. Vandaar de boodschap dat je niet bang hoeft te zijn en dat het allemaal een idee van God was. Wat de engel zegt komt erop neer dat ze moet weten dat God weet wat hij doet, en dat hij in control is.
Over de naam hoeft ze dus niet na te denken: Jezus. Oftewel: ‘God redt’. Net als bij Zacharias en Elisabeth bepaalt God hoe het kind gaat heten. Die naam doet er toe, omdat het verwoordt wat het kind later zal bewerkstelligen. Ook hierin laat God zien dat hij het initiatief heeft en de regie houdt. En elke keer als Maria de naam van haar zoon uitspreekt zal ze er aan herinnerd worden wat de waarheid is over haarzelf en haar kind: ‘God redt’. En dat God iets van plan is door dit kind!